Wat is de betekenis van machteloos?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

machteloos

machteloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet in staat iets aan de zaak te veranderen Hij klemde van machteloze woede zijn kaken op elkaar. Woordherkomst Afgeleid van macht met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-.

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

machteloos

machteloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: mach-te-loos 1. er niets over te zeggen hebben ♢ik ben machteloos in deze situatie, ik kan niets doen Bijvoeglijk naamwoord: mach-te-loos ... is machtelozer dan ... ...

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

machteloos

machteloos - impotent. Personen, die, zonder magteloos te wezen, in de jaren wanneer de liefde op onze zinnen werkt geene gewaarwording bespeuren van ..., Natuurk. Beschouwing v. d. M. e. d. Vr. 2, 182 [1772].

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Machteloos

adj., machteleas.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Machteloos

bn. bw. (...lozer, -t), 1. krachteloos: machteloos zonk hij op de grond; 2. zonder macht, niets kunnende doen : daar sta ik geheel machteloos tegenover ; ik ben machteloos om u te helpen; — van gevoelens en de uiting daarvan: machteloze woede, die zich geen voldoening kan verschaffen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

machteloos

bn., bw.; machtelozer, machteloost, of meest machteloos; zonder macht, de nodige macht missende: machteloze woede; machteloos tegenover iets of iem. staan.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

machteloos

('machtəlo:s) bn. en bw. (...lozer, -t) 1. zonder kracht: zonk hij op de grond 2. zonder macht: een ...loze regering; een traan van ...loze woede; tegen iemand, iets staan, zijn. Tgst. machtig.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

machteloos

bn. en bw. (―lozer, ―t), krachteloos: machteloos zonk hij op de grond; zonder macht, niets kunnende doen: daar sta ik geheel machteloos tegenover, ik ben machteloos om u te helpen; van gevoelens en de uiting daarvan: machteloze woede, die zich geen voldoening kan verschaffen.