LEGEREN, (legerde, heeft en is gelegerd), eene plaats verschaffen of aanwijzen om te liggen; zijn leger (ergens) hebben, opslaan. ZICH LEGEREN, zijne legerplaats opslaan de vijand had zich in de vlakte gelegerd,
— (bouwk.) plaatsen, in verband leggen (van balken enz.);
— (Zuidn.) (planten) in de aarde leggen, met aarde bedekken;
— (van graan) niet staande blijven, gaan liggen door de slagregens ging het koren legeren. LEGERING, v. (-en), het legeren; het gelegerd zijn (van krijgsvolk).