Gepubliceerd op 13-09-2018

Koor

betekenis & definitie

KOOR, o. (koren), afgezonderd ruim in eene kerk, waar (in de R.-K.) de plaats is van het hoofdaltaar en de geestelijkheid;

— (R.-K.) de openbare dienst van het breviergebed, die daar vooral door kanunniken en kloosterlingen geschiedt, waarbij dan twee koren in beurtzang of beurtgebed elkander beantwoorden;
— de plaats in de kerk, waar de zangers zich bevinden en het orgel, thans gewoonlijk achter in de kerk, tegenover het altaar;
— (muz.) een aantal personen, die te zamen een of ander zangstuk uitvoeren mannenkoor, gemengd koor;
— een muziekstuk dat door eene vereeniging van zingende personen wordt voorgedragen: één meerstemmig koor;
— (bij de oude Grieken) een met zang verbonden dans veelal ter eere der goden door meerdere personen uitgevoerd, later een der hoofdbestanddeelen van het treur- en blijspel.

< >