Het begrip knip heeft 2 verschillende betekenissen:
1. knip - m. (-pen), een lichte slag, dien men geeft, door den voorsten of een anderen vinger met den nagel tegen den duim te drukken, en hem vervolgens tegen eenig voorwerp te laten springen: een knip voor den neus; zij is geen knip voor den neus waard, niets waard;
— (w. g.) knip krijgen, slaag krijgen;
— (gew.) kuiltje knip, zeker spel. waarbij men voorwerpen in een kuiltje tracht te knippen;
— snede, die met eene schaar is gemaakt: zij gaf een knip in het goed.
2. knip - v. (-pen), werktuig om vogels te vangen, vogelknip: eene knijp opzetten; musschen in de knip vangen;
— (spr.) iem. in de knip hebben, hem in zijne macht hebben; de muizenval op de knip zetten, zóó dat zij bij de geringste aanraking toespringt;
— duivenslag;
— (fig.) bordeel, slecht huis: eene stille knip;
— schuif, plat grendeltje (op eene deur, een luik enz.): doe de deur op de knip; ook: doe de knip op de deur, knipbeugel, knipbrood. KNIPJE, o. (-s), kleine knip; knipbeugeltje: een zilveren knipje, (ook) beursje met eene knip: hebt gij nog geld in uw knipje?;
— (gew.) knipbol, knipbroodje.