Gepubliceerd op 13-09-2018

Kleintje

betekenis & definitie

KLEINTJE, o. (-s), klein kind, knaapje; •

—■ eene kleine zaak, eene kleinigheid, iets gerings: dat is geen kleintje, dat is niet gering;
— (spr.) veel kleintjes maken een groote, alle beetjes helpen, (ook) men moet de kleinigheden niet geringachten;
— men moet op de kleintjes passen, op geringe zaken acht geven, op de kleine uitgaven letten;
— hij is met een kleintje tevreden, hij is licht te voldoen;
— hij is voor geen kleintje vervaard, hij durft veel;
— ik ben er geen kleintje grootsch op, niet weinig fier op;
— (gemeenz.) een kleintje doen, urineeren.