Gepubliceerd op 13-09-2018

Klant

betekenis & definitie

KLANT, m. (-en), aan wien een koopman gewoonlijk verkoopt, voor wien een ambachtsman gewoonlijk werkt: een vaste klant; klanten krijgen; klanten hebben; een klant verliezen; de klanten blijven weg (verloopen);

— (fig.) ’t is me een klant, het is een listig man, een man van zonderlinge manieren; (ook) een doordraaier; (Z. A.) ’t is een oude klant, een oude rat. een slimmerd:
— persoon in ’t algemeen, in een vroolijke, een rare klant. KLANTJE, o. (-s), aan wien men nu en dan verkoopt, voor wien men nu en dan werkt; (fig.) hij is een klantje, guit, stout ventje.