Gepubliceerd op 13-09-2018

Keuken

betekenis & definitie

KEUKEN, v. (-s), plaats waar het eten bereid wordt: het rookt in de keuken;

— (spr.) hij is er zoo welkom als een hond in de keuken, men ziet hem liever niet dan wel;
— toebereiding der spijzen en alles wat daartoe behoort: de keuken bezorgen;
— (fig.) wijze van toebereiden der spijzen de Fransche keuken, de Hollandsche keuken;
— de spijzen zelve: mijne keuken kost mij zooveel: eene schrale keuken hebben, niet veel, niet krachtig eten; eene koude keuken, spijzen, die men koud eet;
— (fig.) voor de keuken werken;
— (zegsw.) eene vette keuken, een mager testament, als men van lekker eten en drinken houdt, zal men niet veel sparen;
— al de personen, welke in de keuken zijn aangesteld de vorst heeft zijne keuken in de residentie gelaten. KEUKENTJE, o. (-s), kleine keuken; (zeew.) hutje op den achtersteven.