I, v. (-’s), 9de letter van het alphabet;
— de puntjes op de zetten, iets zeer nauwgezet uitvoeren, behandelen; (ook) iets zeer stipt nagaan;
— de gezamenlijke namen of woorden in een adres of woordenboek, die met beginnen;
— Romeinsch cijfer voor het getal 1;
— in afkortingen;
I.
— Imperator
— (in Romeinsche inscripties);
—
ib., ibid.
— ibidem
— aldaar, op dezelfde plaats, op dezelfde bladzijde;
—
i. b. d.
— in buitengewonen dienst, b.v. Kamerheer der Koningin i.b. d.;
—
i c.
— in casu
— in dit geval;
—
I Ctus
— Iurisconsultus
— rechtsgeleerde;
—
id.
—idem, hetzelfde;
—
I. D. B.
— illiced-diamond-buyer
— (Z. A.) iem. bij wien een of meer diamanten gevonden
worden, die in de officieele registers niet zijn aangeteekend:
—
i. e.
— id est
— dat is;
—
i. e. w.
— in één woord;
—
i. f.
— ipse fecit
— hij heeft het zelf gemaakt;
—
i. g. z.
— in geheime zitting;
—
I. H. S.
— in hoc salus
— hierin (ligt) de zaligheid;
—
— Jezus, eig. de drie eerste letters van den Griekschen vorm van dat woord:
ook verklaard als Iesus hominum salvator, Jezus, de heiland der menschen;
—
Iesus hortator sanctorum
— Jezus, de vermaner der heiligen;
—
— in hoc signo (vinces)
— in dit teeken (zult gij overwinnen );
—
i. l.
— in loco
— ter plaatse;
—
i. M.
— in Memoriam
— ter gedachtenis;
—
i. m.
— in marge, margine
— op den rand;
—
imp.
— imperator
— de Keizer, de bevelhebber;
—
— imperatief
— gebiedende wijs;
—
impr.
— imprimatur
— zie aldaar;
—
In.
— indium
— (scheik.);
—
incl.
— inclusief
— ingesloten, met inbegrip van;
—
I. N. D.
— in nomine Dei of Domini
— in naam Gods of des Heeren;
—
inf.
— infra
— beneden, verder in het boek;
—
—infinitief, zie aldaar;
—
— infanterie;
—
I. N. I.
— in nomine Jesu
— in den naam van Jezus;
—
inl.
— inleiding;
—
I. N. R. I.
— lesus Nazarenus Rex Iudaeorum
—
Jezus van Nazareth, Koning der Joden;
—
insp.
— inspectie, zie aldaar;
—
I. N. S. T.
— in nomine Sanctae Trinitatis
— in naam der heilige Drieëenheid;
—
int., intr.
—interest, intrest;
—
inv.
— invenit
— hij heeft het uitgevonden (onder teekeningen, enz.);
—
inz.
— inzonderheid;
—
i. p. i.
— in partibus infidelium
— in het gebied of land der ongeloovigen (der
niet Roomsch-Katholieke Christenen; (sedert 1882 verouderde titulatuur
der bisschoppen zonder diocees);
—
i. pl. v.
— in plaats van;
—
Ir.
— iridium
— (scheik.);
—
Isr.
— Israëlietisch;
it.
— item
— zie aldaar;
—
I. V.
— (Ind.) inlandsche vijand;
—
I. v.
— in voce
— op dat woord.