Gepubliceerd op 27-09-2018

Nagaan

betekenis & definitie

Nagaan (ging na, heeft en is nagegaan), achter iem. gaan, hem volgen: ik ben hem tot aan zijn huis nagegaan;

bespieden, bewaken, toezicht houden over: iemands gangen nagaan; ik verzeker u, dat hij zijn werkvolk goed nagaat;
— zorg dragen voor iets, behartigen: zijne zaken zijn veel te uitgebreid, hij kan alles niet behoorlijk nagaan;
— onderzoeken, bepeinzen: als ik alles wel naga;
— zich voorstellen: nu kunt gij nagaan, hoe vreemd ik opkeek;
— (scherts.) jawel, dat kunt ge nagaan!, dat kun je begrijpen!;
— onderzoeken, nazien: we zullen eerst de rekening der uitgaven maar eens nagaan;
— (gew.) hem gaat na, dat..., men vertelt van hem, dat...;
— (gew.) dit gaat mij nog na, het staat mij nog levendig voor den geest;
— te langzaam gaan (van een uurwerk).