Gepubliceerd op 13-09-2018

Huiselijk

betekenis & definitie

HUISELIJK, ook HUISLIJK, bn. bw. (-er, -st), tot het huis behoorende of daarop betrekking hebbende : huiselijke zorgen;

— het huiselijk leven, het leven in den familiekring;
— iem. in den huiselijken kring ontvangen; ergens huiselijk komen eten, zonder omslag, eenvoudig en vertrouwelijk; kost en inwoning met huiselijk verkeer;
— (recht.) huiselijke papieren, familiepapieren of huishoudelijke aan teekeningen : registers en huiselijke papieren leveren geen bewijs op ten voordeele van dengene, die dezelve geschreven heeft;
— veel of gaarne thuis zijnde, (opk) huishoudelijk : een huiselijk mensch. HUIS(E)LIJKHEID, v. huishoudelijk, zin voor de gezelligheid binnenshuis; gezellige vertrouwelijkheid van den familiekring.