Gepubliceerd op 13-09-2018

Huisgeit

betekenis & definitie

HUISGEIT, v. (-en), tamme geit;

...GEMEENTE, v. (-n), (godg.) benaming voor de eerste Christengemeenten, die in huizen en niet in kerken vergaderden;
...GENOOT, m. (-en),
...GENOOTE, v. (-n), medebewoner van hetzelfde huis; lid van hetzelfde gezin; (bijb.) de huisgenooten des geloofs, zij die deel hebben aan het Christelijk geloof;
...GEWAAD, o. (...gewaden), daagschekleeding, ochtendgewaad;
...GEWAS, o. vruchten en groenten van eigen gewas;
...GEZIN,o. de gezamenlijke leden van een gezin, familie: een gelukkig huisgezin;
...GODEN, m. mv. (hist.) bij de Romeinen beschermgoden van huis en familie, wier beeltenissen bij den haard stonden (laren en penaten),
...HAAN, m. (...hanen), de gewone haan; (fig.) de meester van het huis; (ook) hij die het hoogste woord in huis heeft;
...HEER, m. (-en), eigenaar, verhuurder van een huis : de huisheer was bereid het dak te laten herstellen;
— (w. g.) heer des huizes;
...HEN, v. (-nen), kip; (fig.) vrouw die altijd thuis zit;
...HOND, m. (-en), hond die het huis bewaakt.

< >