HOUWEN, (hieuw, heeft gehouwen), slaan met een scherp voorwerp: met eene sabel (een zwaard, eene bijl) houwen; iets in stukken houwen;
— er op in houwen, met kracht toeslaan;
— (zegsw.) men is gehouwen of geslagen, hoe het ook gaat, mm komt er in ieder geval slecht af;
— vleesch houwen, het vleesch van het geslachte dier naar de regelen der kunst in kleinere stukken verdeelen, uithakken;
— afhouwen; hij hieuw hem het hoofd van den romp; de takken van de boomen houwen;
— omhouwen, kappen: boomen houwen;
— uithouwen; een opschrift in een steen houwen; steenen uit de rots houwen;
— houwend bewerken : gehouwen steenen, behakte steen.