Gepubliceerd op 06-09-2018

Gewis

betekenis & definitie

GEWIS, bn. bw. (-ser, meest-), wis, waar, werkelijk plaats hebbende ik houd {ik acht) het voor gewis;

— gewis gaat voor ongewis, men moet het wisse voor het ongewisse nemen;
stellig zullende , plaats hebben een gewisse dood; een gewisse ondergang;
— (van teekenen, blijken, stellingen) betrouwbaar, stellig: eene gewisse belofte;
— krachtig, ; stellig: een gewissen invloed uitoefenen;
— zeker, vast: gewisse schreden;
— zeker, waar, betrouwbaar ’t is zeker en gewis;
— een gewis man, iemand waarop men zich verlaten kan;
— (w. g.) hij is zijne zaak gewis, is zeker dat hij de zaak in zijne macht heeft;
—, bw. op eene gewisse wijze, zeker: wat ouderwetsch toilet, dat heeft gewis haar moeder al gedragen;
— gewis (als uitroep), zeker ongetwijfeld GEWISHEID, v.