GEUL, v. (-en), een smal en meestal diep water, een smal kanaal waardoor de stroom zich een weg baant; (ook) het diepe gedeelte van een vaarwater, (of) eene nauwe doorvaart tusschen twee banken in zee; een smal afvoerkanaal voor vloeistoffen, greppel, goot;
— eene smalle gleuf (in vaste lichamen): geul voor electrische kabels. GEULTJE, o (-s).