Gepubliceerd op 06-12-2018

SMAL

betekenis & definitie

SMAL - bn. bw. (-Ier, -st), het tegengestelde van breed; nauw: een smalle weg; eene smalle kamer; smalle planken; planken, steenen op den smullen kant zetten;

Holland op zijn smalst, (fig.) kleingeestige Hollandsche zuinigheid, (ook) enghartige bekrompenheid;
— dun, rank, mager : wat ziet gij er smal (vermagerd) uit;
— (fig.) gering, armoedig; de smalle gemeente, de bedeelden, de schamele klasse;
— (gew.) hij kan smal (smalletjes) leven. SMALHEID, v.