Gepubliceerd op 06-09-2018

Gerustheid

betekenis & definitie

GERUSTHEID, v. ongestoorde kalmte gerustheid van gemoed;

— onbezorgdheid, zorgeloosheid met gerustheid zie ik de toekomst tegemoet;
iemand gerustheid inboezemen, inspreken, hem vertrouwen, inboezemen, hem geruststellen;
— eene reden tot onbezorgdheid, geruststelling: het is eene groote gerustheid voor mij, dat gij er bij zijt.