Wat is de betekenis van Gerustheid?

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gerustheid

s., gerêstens, rêstigens.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gerustheid

v. (1 ongestoorde kalmte; inz. kalme stemming, waarin men zich niet bezorgd maakt over enig kwaad; onbezorgdheid; 2 een reden van onbezorgdheid); 1. met gerustheid; iem. gerustheid inboezemen; 2. dat is een grote gerustheid.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gerustheid

(gə'rustheit) v. 1. Eig. het gerust zijn : met -; een onbezorgde -; iemand inboezemen, inspreken. 2. Metn. reden tot gerustheid : dat is een grote -.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gerustheid

v., 1. ongestoorde kalmte; 2. onbezorgdheid, zorgeloosheid: met zie ik de toekomst tegemoet; 3. reden tot gerust-zijn, geruststelling: het is een grote — voor mij, dat hij erbij is.

2024-04-19
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gerustheid

GERUSTHEID, v. ongestoorde kalmte gerustheid van gemoed; — onbezorgdheid, zorgeloosheid met gerustheid zie ik de toekomst tegemoet; — iemand gerustheid inboezemen, inspreken, hem vertrouwen, inboezemen, hem geruststellen; — eene reden tot onbezorgdheid, geruststelling: het is eene groote gerustheid voor mij, dat gij er bij zijt.