GEOORD, bn. voorzien van ooren; de geoorde duiker, zekere watervogel, fuut (colymbus nigricollis), met een kraag van veertjes ter hoogte van het gehoororgaan, die op een oor gelijkt;
— (ook van zaken) geoorde kopjes, kopjes met een oor;
— (plantk.) (van een blad) aan den voet voorzien van oortjes of korte, afgeronde, horizontaal afstaande lobbetjes of aanhangsels.