GEESELSLAG, m. (-en), slag der geeselroede (eig. en fig.): geen geeselslagen, niets kon u 't geheim ontwringen; zijne woorden zijn geeselslagen, die wonden;
— (fig.) vlijmend scherp woord of gezegde, dat de ziel kwetst: Kate, die hare meesteres zoo dikwerf tergen kon en voor elken geeselslag, dien zij ontving, een speldeprik teruggaf.