GEESELROEDE, v. (-n), roede welke gebezigd wordt tot tuchtiging van misdadigers of tot zelfkastijding, tuchtroede;
— (fig.) plaag, ramp waardoor de menschen worden getroffen;
— de woorden, waarmede men iem. tuchtigt, hekelt: de geeselroede der critiek is even noodig als het ontleedmes van den dokter;
— eene vreeselijke plaag, bezoeking, kwelling, al of niet gedacht als eene tuchtiging, waarmede God de zonden der menschen straft;
— persoon, voorgesteld als werktuig in de hand der Godheid, bestemd om het menschdom, volken en landen te tuchtigen: hij was in ’s Hemels hand der volkeren geeselroede;
— ook van personen die een land, een volk meedoogenloos kwellen, plagen.