Wat is de betekenis van tergen?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tergen

tergen - Werkwoord 1. (ov) iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren Zij tergden de kat zolang zij eens flink uithaalde met haar klauwen en toen was het brullen.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tergen

tergen - regelmatig werkwoord uitspraak: ter-gen 1. gemeen plagen ♢ ze hebben de meester zo getergd dat hij ontslag nam Regelmatig werkwoord: ter-gen ik terg jij/u tergt ...

2024-04-20
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

TERGEN

Fr. woord, vroeger nogal eens in landnamen. Wijst op veenachtige grond. Vgl. Hollands darg, derg.Zie: Schönfeld, Veldnamen, 47.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tergen

v., tergje, hune, húnje, hyt-, hjitfolgje, faksearje, fergje, narje, nytgje.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tergen

(tergde, heeft getergd), 1. (w. g.) kwellen, pijnigen, hinderen, kwetsen: hij wordt door verveling gekweld, getergd; dat is maar de mond tergen, iem. doen watertanden; 2. door onaangename bejegening» kwetsende plagerij enz. iem. sterk prikkelen, trachten hem boos te maken; sarren: hij heeft je geslagen, omdat jij getergd heb...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tergen

tergde, h. getergd (sarren; plagen maar sterker): een hond tergen; iems. geduld tergen.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tergen

(tergde, heeft getergd) 1. opzettelijk toornig maken: een hond -; de knapen je geduld. Syn. sarren. 2. tarten: de schoonheid van die schilderij zal je oog -.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tergen

(tergde, heeft getergd), (iemand) door onaangename bejegening, kwetsende plagerij enz. provoceren, trachten boos te maken; sarren.