GADEN, GAAIEN, (gaadde (gaaide), heeft en is gegaad (gegaaid)), (veroud.) bij elkander behooren, samen een paar uitmaken, (inz. in figuurlijke toepassing): Alva en Vargas, (niemand vinde vreemd, dat ik dit paar, gegaaid door zin en wit, in éénen adem noem); (veroud.) bij elkander behooren, en daardoor overeenstemmen: bloemen die wel gaaien; (Zuidn.) iem. (3 n.) gaden (gewoonlijk tot gaan samengetrokken), overeenstemmen met iemands lust of neiging, hem bevallen, lijken: morgen om tien uur kom ik bij u; gaat (eig. gaadt) u dit?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk