Gepubliceerd op 02-09-2018

Gader

betekenis & definitie

GADER, (samengetrokken GAAR), TE GADER, bw. (van omstandigheid), (deftige stijl) vereenigd, te zamen: geluk met veiligheid te gader woont bij den huiselijken haard;

— (gew.) de handen gaar doen, vouwen om te bidden;
— beide gaar, allebei;
— gelijkelijk, evenzeer: de nagedachtenis van uw doorluchten vader en ’t dierbaarste belang van Portugal te gader, vereischen, dat uw hand de teugels klemm’ van ’t rijk: te gelijk: twee schichten snorden af te gader, twee dierbare offers storten neer.