Gepubliceerd op 02-09-2018

Fel

betekenis & definitie

FEL, bn. bw. (-Ier, -st), hevig, sterk een felle slag, fel weerlichten, een felle wind, een felle brand, een felle koorts;

gevoelig, nijpend eene felle koude;
— een felle regen, eene felle bui, verschrikkelijk, onstuimig;
— ruw, boosaardig, onmeedoogend: hij kan zoo fel zijn in zijne woorden; felle woorden;
— een felle strijd, hevig, verbitterd;
— iem. fel aanvallen;
— snelwerkend een fel vergif;
— (gew.) sterk, kloek, moedig: 't is een felle kerel;
— tuk (op), begeerig (naar), verzot (op): hij is fel op postzegels; dat kind is fel op de borst. FELHEID, v. hevigheid: de felheid der koorts; ruwheid, geweld.