Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie P
- Pretexteeren
- Pretiosa
- Pretmaker
- Prettig
- Preukelen
- Preutelaar
- Preutelen
- Preutelgeld
- Preutelig
- Preutelwerk
- Preutsch
- Preuve
- Prevaleeren
- Prevalent
- Prevaricatie
- Prevelaar
- Prevelarij
- Prevelen
- Prevelmis
- Prevenant
- Prevenieeren
- Preventie
- Preventief
- Previeliën
- Previsie
- Prevôt
- Priaap
- Priëel
- Priegel
- Priegelaar
- Priegelen (1)
- Priegelen (2)
- Priegelen (3)
- Priegelsteen
- Priel
- Priem (1)
- Priem (2)
- Priem- en paalgeld
- Priemdonker
- Priemen
- Priemerik
- Priemgetal
- Priemkruid
- Priemsnavelig
- Priemvormig
- Priester
- Priesterambt
- Priesteres
- Priestergewaad
- Priesterkoor
- Priesterlijk
- Priesterorde
- Prij
- Prijken
- Prijs (1)
- Prijs (2)
- Prijsbederver
- Prijselijk
- Prijsgeld
- Prijsgeven
- Prijshoudend
- Prijsje
- Prijskamp
- Prijslijk
- Prijslijst
- Prijsvraag
- Prijswaardig
- Prijzen (1)
- Prijzen (2)
- Prijzenhof
- Prijzenswaard
- Prijzig
- Prijzigheid
- Prik (1)
- Prik (2)
- Prik (3)
- Prikboek
- Prikkaart
- Prikkebijter
- Prikkedief
- Prikkel
- Prikkelaarster
- Prikkelbaar
- Prikkelbaarheid
- Prikkeldraad
- Prikkelen
- Prikkelend
- Prikkellectuur
- Prikken
- Prikker
- Prikneusje
- Prikslede
- Pril
- Prima (1)
- Prima (2)
- Primaat
- Primair
- Prime
- Primeeren
- Primeur
