Prikken - (prikte, heeft geprikt), steken (met een puntig voorwerp): iem. met eene speld prikken;
— de worst prikken, bij het stoppen zeer kleine gaatjes er in prikken, waardoor de lucht ontsnappen kan;
— (zeew.) de kaart prikken, het bestek er op afzetten;
— naar prentjes prikken, zie prikboek. PRIKKING, v. het prikken, geprik.