Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie B
- Bellettrie
- Bellettrist
- Bellettristerij
- Bellettristiek
- Bellettristisch
- Bellevue
- Belliet
- Bellona
- Beloeren
- Belofte
- Beloftenis
- Beloken
- Belokt
- Belomantie
- Belommeren
- Belonken
- Beloonen
- Beloop
- Beloopen
- Beloven
- Belroos
- Belslede
- Belt
- Beltbaas
- Beltuig
- Beluiden
- Beluiken
- Beluisteraar
- Beluisteren
- Belul
- Belullen
- Belust
- Belusten
- Belvédère
- Bema
- Bemachtigen
- Bemalen
- Bemalingsmiddelen
- Bemallen
- Bemannen
- Bemantelen
- Bemasten
- Bematinekaars
- Bematten
- Bemelen
- Bemerkbaar
- Bemerken
- Bemesten
- Bemestingsleer
- Bemetselen
- Bemeubelen
- Bemiddelaar
- Bemiddeld
- Bemiddelen
- Bemind
- Beminde
- Beminlijk
- Beminnaar
- Beminnen
- Beminnenswaard
- Beminner
- Bemodderen
- Bemoedigen
- Bemoeial
- Bemoeien (zich)
- Bemoeienis
- Bemoeilijken
- Bemoeisel
- Bemoeiziek
- Bemoeizucht
- Bemorsen
- Bemost
- Bemozen
- Bemuren
- Ben
- Benaaien
- Benaarstigen
- Benaasten
- Benadeelen
- Benaderen
- Benadering
- Benagelen
- Benamen
- Benaming
- Benard
- Benares
- Benarren
- Benauwd
- Benauwen
- Benauwend
- Bende
- Bendebaas
- Bendehoofd
- Bendelgaren
- Bendie
- Bendo
- Beneden
- Benedenboezem
- Benedenbuur
- Benedendek