BENDE, v. (-n), troep: eene bende dieven, aantal die bij elkander behooren;
— het is daar eene echte bende, het gaat daar zeer onordelijk toe;
— daar komt de bende weer aan, onordelijke, teugellooze troep;
— de zwarte bende, het flesschentrekkersgilde;
— (jag.) eene bende patrijzen, een koppel patrijzen.