Gepubliceerd op 01-09-2018

Benauwd

betekenis & definitie

BENAUWD, bn. bw. (-er, -st), eene benauwde plaats, ruimte, eng, nauw;

wij zitten erg benauwd, erg dicht bijeen, zoodat onze ademhaling belemmerd is; een benauwde reuk, lucht;
— (Z. A.) benauwde borst, het asthma;
— (Z. A.) benauwde ziekte, kroep;
— benauwd weer, drukkend;
— de zieke is benauwd, voelt zijne ademhaling beklemd;
— benauwd om ’t hart zijn, angstig, bezwaard;
— (gew.) zij is zeer benauwd, gierig;
— het is benauwd warm, drukkend;
— benauwd kijken, angstig, bevreesd.
BENAUWDHEID, v. (...heden), toestand en gevoel van bemoeilijkte ademhaling; ongelegenheid; angst: in de benauwdheid zitten.