Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie M
- Meniën
- Menieoven
- Menig
- Menigeen
- Menigerhande
- Menigmaal
- Menigte
- Menigvoud
- Menigwerf
- Meningitis
- Meniscus
- Menist
- Menist (1)
- Menistenblauw
- Menizoen
- Menjan
- Mennegat
- Mennekenskruid
- Mennekes
- Mennen
- Menner
- Menneweg
- Mennoniet
- Mensch
- Menschaap
- Menschdom
- Menschelijk
- Menschelijkerwijze
- Menschelijkheid
- Menschenaard
- Menschenbeeld
- Menschenhaai
- Menschenkenner
- Menschenras
- Menschheid
- Menschkunde
- Menster
- Menstruaal
- Menstruatie
- Menstrueeren
- Menstruum
- Mensuraalgezang
- Mensurabiliteit
- Mensuur
- Ment
- Mentaal
- Menteneeren
- Menthe
- Menthol
- Mentie
- Mentionneeren
- Mentor
- Menu
- Menuet
- Menwagen
- Mep
- Mephisto
- Mephitisch
- Meppen
- Mepper
- Méprise
- Mercantiel
- Mercenair
- Merci
- Mercuriaal
- Mercuriale
- Mercurialiën
- Mercurius
- Merel
- Merelaar
- Meren
- Merg
- Mergachtig
- Mergbeen
- Mergel
- Mergelachtig
- Mergelblok
- Mergelen
- Mergelgraver
- Merglepel
- Meridiaan
- Meridiaancirkel
- Meridiaanshoogte
- Meridionaal
- Merinogaren
- Merinos (1)
- Merinos (2)
- Merinowol
- Merk (1)
- Merk (2)
- Merkbaar
- Merkcijfer
- Merkel
- Merkelijk
- Merken (1)
- Merken (2)
- Merker
- Merkgaren
- Merkijzer
- Merkster