Gepubliceerd op 27-09-2018

Merk (2)

betekenis & definitie

Merk o. (-en), herkenningsteeken op eenig voorwerp, onderscheidingsteeken, stempel; geborduurd merk op een zakdoek; ergens een merk opzetten; fabrieksmerk; postmerk; (fig.) soort (van wijn, sigaren enz.) mijne sigaren bevielen mij niet meer, ik heb eens een ander merk opgedaan;

— (gemeenz.) hij is een geschikt merk, een geschikt persoon;
— (iron.) een fijn merk, een fijn lid, een mooie jongen;
— kaartje, lootje, bewijs (van toegang enz.);
— rits (op een vat);
— (zeew.) teeken op den steven, van afstand tot afstand geplaatst, om den diepgang aan te duiden;
— keur (op edele metalen);
— (zeew.) schuim, door de zee op het strand gelaten. MERKJE, o. (-s).

< >