Merken (merkte, heeft gemerkt), bemerken, bespeuren, waarnemen, gewaarworden: hij heeft er nog niets van gemerkt; merkt gij nog iets?; ik hield mij of ik niets merkte;
— letten op, acht geven op: zich niets laten merken, het doen voorkomen alsof men iets niet ziet of weet.