ELFT, m. (-en), zekere zeevisch, de grootste soort van het geslacht haring (alosa vulgaris) wordt M. lang; zwemt tegen den paartijd in ’t voorjaar de rivieren op; wordt versch en gerookt gegeten;
— (v. als stofnaam lust gij elft?.):
—NET, o. (-ten) net om elft te vangen.