ECHO, v. (-’s), duidelijke geluidsweerkaatsing;
— plaats waar eene echo gehoord kan worden;
— iemands echo zijn, zijne woorden, meeningen herhalen, nazeggen;
— geene echo geven, niet antwoorden op;
— (myth.) woudnimf, personificatie van de echo;
— (muz.) herhaling van eene passage in geringe toonsterkte.