(zeide na, heeft nagezegd, nagezeid), herhalen wat een ander gezegd heeft: kunt gij mij precies nazeggen, wat ik u zal voorzeggen ?;
— navertellen: zeg het maar niet na, want het is niet waar;
— van iem. iets zeggen dat betrekking heeft op zijn naam: dat moet ik hem tot zijn roem, zijn eer nazeggen; men zegt hem na, dat..., men zegt van hem, dat...
NAZEGGING, v. (-en), het nazeggen; herhaling.