DOOPCEDEL, v. (-s),
...CEEL, v. (-en), uittreksel uit het doopboek; bewijs van geboorte;
— (fig.) iemands doopceel lichten, alles vertellen, wat men van hem weet, inz. het ongunstige.
DOOPDAG, m. (-en);
...DEKEN, v. (-s).
DOOPELING, m en v. (-en), kind dat ten doop wordt gehouden.
DOOPELINGE, v. (-n)