Gepubliceerd op 01-09-2018

Bewijs

betekenis & definitie

BEWIJS, o. (bewijzen), blijk, teeken: een bewijs van moed, van trouw, van sympathie;

— inz. blijk van echtheid, van waarheid een bewijs geven, aanvoeren;
— een stoffelijk bewijs mijner erkentelijkheid, iets waaruit deze blijkt;
— geen bewijs van, geen spoor van, in ’t geheel niet;
— (wisk.) het betoog eener stelling uit de voorwaarden of onderstelling een rechtstreeksch bewijs; bewijs uit het ongerijmde;
— (rechtst.) de gronden waarop eene bewering steunt;
— schriftelijke verklaring van iets: bewijs van goed gedrag, getuigschrift;
— bewijs van toegang, kaartje;
bewijs van onvermogen, van herkomst enz. Bewijsje, o. (-s), gering blijk;
— zeer kleine hoeveelheid in sla doet men een bewijsje zout (vgl. schijntje). BEWIJSBAAR, bn. wat bewezen kan worden BEWIJSBAARHEID, v.