DEELING, v. (-en), het deelen, nl. de bewerking of deelsom de deeling gaat niet op, er blijft eene rest over;
— (gemeenz.) we zullen akte van deeling houden, den boel verdeelen; scheiding; (nat. hist.) voortplanting door deeling, ’t zich verdeelen van een eencellig organisme in tweeën. Deelinkje, o. (-s).