CIVIEL, bn. en bw. (-er, -st), burgerlijk; den burgerstand betreffende (in tegenstelling met militair): de civiele ambtenaren; de civiele gouverneur op Atjeh; het civiel bestuur;
— een officier in civiel, in burgerkleeding;
— de civiele staat, burgerlijke stand;
— een civiel huwelijk, alleen door den ambtenaar van den burgerlijken stand voltrokken, niet kerkelijk ingezegend;
— de civiele lijst, som aan het hoofd van den staat en zijne huishouding op de staatsbegrooting toegekend;
— het civiele recht, burgerlijk recht;
— (rechtst.) eene civiele zaak, geschil tusschen particulieren aan de beslissing van den rechter onderworpen; ook een civiel proces;
— civiele partij, degene die eene rechtsvordering instelt wegens schade, veroorzaakt door hem die schuldig is verklaard aan een misdrijf waardoor deze schade is veroorzaakt (zich) civiele partij stellen;
— schappelijk, goedkoop een civiele prijs;
— bw. schappelijk: iem. civiel behandelen.