BLAADJE, o. (-s, bladertjes), klein blad (in alle beteek.); de afzonderlijke bladen van een samengesteld blad;
— (fig.) bij iem. in een goed blaadje staan, bij iem. in gunst, goed aangeschreven staan;
— een oude bok lust ook nog wel een groen blaadje. gezegd van een bejaard man, die met eene jongere vrouw verkeert of gaat trouwen; of die nog graag naar de jonge meisjes kijkt (of gaat);
— het blaadje is gekeerd, de fortuin heeft zich gekeerd (ten voor- of ten nadeele);
— laat ons het blaadje eens omkeeren, de zaak eens van een anderen kant beschouwen.