Gepubliceerd op 24-02-2020

Bok

betekenis & definitie

Het begrip bok heeft 3 verschillende betekenissen:

1. bok - BOK, m. (-ken), het mannetje der geit, hetzij wild of tam, geitebok;
— (spr.) hij is erbij als de bok op de haverkist, hij laat de gelegenheid niet voorbijgaan;
— de bok als een bij uitstek koppig, dom, lastig, onhebbelijk, vuil, geil beest genoemd stinken als een bok; naar den bok rieken;
— bok zijn, het kind van de rekening zijn;
— men moet de, bokken van de schapen scheiden, de goede van de slechte menschen; (ook) de vrouwen van de mannen;
— (gemeenz.) publieke vrouw naar de bokken gaan;
— hij ziet als een bok die knoflook eet, van een zuurmuil gezegd;
— zoo stijf als een bok. zeer stijf;
— een oude bok lust nog wel een groen blaadje, van een oud man gezegd die naar de meisjes kijkt (of gaat), of met een jong meisje trouwt;
— een oude bok, wellusteling, vrouwenjager; vgl. hoerenbok;
— een bok (aan het touw) hebben, beschonken zijn, dronken langs de straat loopen:
— met Farao's bokken weggaan, met de noorderzon vertrekken; (ook) in de gijzeling of in de gevangenis gezet worden;
— _ het mannetje van andere gehoornde dieren; verschillende antilopenfamiliën in Zuid-Afrika:
— ezel. lomperd, domkop;
— norsch, onvriendelijk mensch een bok van een vent;
— (Zuidn.) onzedelijke, smerige vent;
— de bokken, naam der inlandsche bevolking van Suriname, inz. wier vader een roodhuid, en wier moeder eene negerin was, en de afstammelingen daarvan;
— twee- of driebeenig hijschwerktuig op schepen, in de artillerie en de bouwkunst;
— gestel van in den grond vaststaande en verbonden palen op het einde van een dood spoor stootbok;
— (gew.) hout met drie pooten dat men onder eene kar zet om die te onderschragen
— schuine balk, van voren op twee paaltjes, van achteren op twee kortere rustende, waarop de hoef van een paard of ezel steunt bij het beslaan;
— vierpootig gymnastiekwerktuig om op en over te springen;
— eene soort van geeselbank;
— Spaansche bok, strafoefening op de negers in Suriname toegepast;
— hij zal van den bok droomen, hem staat eene bestraffing te wachten;
— zitplaats van den koetsier vóór op een rijtuig van den bok rijden;
— houten geraamte van een zadel, dat met leder bekleed wordt;
— Hongaarsche bok, soort van zadel met een kort, smal, van voren en van achteren hoog zitvlak;
— (biljartspelsteun voor de keu (als de bal te ver van de band ligt);

(boekdrukkerij) houten, schuin afhellende stelling waarop de letterkasten zijn geplaatst;
— (schrijnwerkerij) klos waarmee het oplegblad op het blindhout geklemd wordt;
— (weverij) eene soort van haak of blok;
— een spel waarbij een jongen voorovergebogen staat en op of over wien de andere jongens springen: bok-stavast; (ook) die jongen zelf;
— (Zuidn.) iem. een bok zetten, recht opstaan met samengevouwen handen, die een ander als steun gebruikt voor zijne voeten om ergens op of in te klimmen, Bokje, o. (-s).

2. bok - BOK, m. (-ken), een bok schieten (maken), flater, grove vergissing of fout in daad, woord of schrift.

3. bok - BOK, m. (-ken), platboomd vaartuig waarmee men op de binnenwateren gezonken schuiten licht, optrekt, waarin men heit, turf, veen, modder en stadsvuil vervoert enz.; zooveel er in een bok gaat: een bok turf, hooi.