o. (-s), klein been; (fig.) iem. een beentje lichten, onderkruipen;
— iem. een beentje zetten, door het been vooruit te zetten, een ander daarover doen struikelen;
— zijn beste beentje voorzetten, zijn uiterste best doen; (ook) zich van de gunstigste zijde doen kennen;
— hij doet beentje over, (van een schaatsenrijder) kunstige wijze van zwieren langs de baan, waarbij een been boven het andere geheven wordt; (ook van een dronkaard) hij zwaait langs de straat;
— beentje voor beentje gaan, voetje voor voetje, zeer langzaam;
— een klein stukje been bij het soep-eten moet men op de beentjes letten.