BEENPIJP, v. (-en), (ontl.) rond, hol been;
...PIT, v. (-ten), beenig uitwas aan het voorhoofdsbeen bij de herkauwende dieren, waar de hoorns op bevestigd zijn;
...POEDER, o. beendermeel;
...SCHEUR, v. (-en), (inz.) in de hersenpan;
...SCHROEF, v. (...ven), een vroeger foltertuig;
...SPAT. v. (-en), uitwas der gewrichtsbeenderen aan de waai der paarden;
...SPIL, v. (-len), beenpit;
...STEUR. m. eene vischsoort (lepidosteur) in Zuid-Amerika, met eene volledig verbeende wervelkolom, wordt ruim 1 M. lang;
...STOF, v. (ontl.) dat tot beenvorming dient, waaruit de beenen bestaan;
...STUK, o. (-ken), deel van het harnas, beneden de knieschilden vastgemaakt.