o. (-en), (gemeenz.) gezicht; een leelijk bakkes, een lief bakkesje;
— een vies bakkes trekken,een vies gezicht zetten;
— iem. een vuil bakkes geven, een grooten mond tegen hem opzetten;
— iem. op zijn bakkes geven (komen), in het gezicht slaan;
— houd je bakkes, wees stil, spreek niet tegen; vgl. apenbakkes.