Wat is de betekenis van Bakkes?

2024-03-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bakkes

(1546) (plat) mond. In uitdrukkingen zoals: iemand een vuil bakkes geven (een grote mond opzetten tegen iemand); iemand op z'n bakkes geven (op z'n gezicht slaan); hou je bakkes (hou je mond). Volgens de etymologen is het tegenwoordig als oneerbiedig beschouwde woord bakkes waarschijnlijk ontstaan uit het al in de 16de eeuw voorkomende ‘ba...

2024-03-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bakkes

bakkes - Zelfstandignaamwoord 1. (informeel) gezicht 2. (informeel) mond

2024-03-19
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

bakkes

(zn) gezicht, smoel BM, EK, TM, WB, HP.

2024-03-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Bakkes

gezicht, smoel, in erg informele uitdr. als iemand een vuil bakkes geven‘een grote mond opzetten tegen iemand’; iemand op zijn bakkes geven‘op zijn gezicht slaan’; hou je bakkes‘hou je mond’ (bijv. bij Justus van Maurik, Toen ik nog jong was(1901): ‘Hou nou je bakkes’). Volgens de etymologen is het teg. als oneerbiedig beschouwde woord bakkeswaarsc...

2024-03-19
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Bakkes

Bakkes is een van de vele benamingen van: gezicht. Het woord is al heel oud en werd vroeger ook: bakkis en bakkus geschreven. Het is ontstaan uit bakhuis. In het Westfries kent men nog de naam backes voor: huisje op een boerenerf waarin een daglonersgezin woont, eigenlijk: huisje waarin men bakt. Het woord waarover hier gesproken wordt, is een sche...

2024-03-19
Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950

Pieter Scheen (1969)

Bakkes

Bakkes - zie H. J. Schoemaker.

2024-03-19
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Bakkes

aangezicht

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bakkes

o. (-en), (gemeenz.) gezicht: een lelijk bakkes ;. een lief bakkes je ; — (oneig.) iem. een vuil bakkes geven, een grote mond tegen hem opzetten; — iem. op zijn. bakkes geven (komen), op zijn gezicht slaan; — houd je bakkes, wees stil, spreek niet tegen.

2024-03-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bakkes

o. bakkesen (aangezicht): een lief bakkes; zegsw. iem. op zijn bakkes geven, afranselen; gmz.

2024-03-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

bakkes

('bakkәs) o. (-en; -je) [Mned. bac(tand), kies + huus, huis] Gemz. gezicht : een lelijk -; houd je -, zwijg stil; iemand op zijn geven, in het gezicht slaan.

2024-03-19
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Bakkes

ook bakhuis, in België alleen het laatste; = gezicht. Het eerste gedeelte is dezelfde stam, die in kinnebak, baktand voorkomt en kaak beteekent. Verondersteld wordt, dat het ontstaan is uit een meerv. bakkens, dat tot bakkes werd en dat later (reeds Kil. heeft alleen bakhuys) schijnbaar hersteld zal zijn tot dien gewaanden juisten vorm bakhuis...

2024-03-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Bakkes

o. (-en), (gemeenz.) gezicht: een lelijk bakkes.

2024-03-19
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

bakkes

bakkes - o., aangezicht.

2024-03-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BAKKES

o. (-en), (gemeenz.) gezicht; een leelijk bakkes, een lief bakkesje; — een vies bakkes trekken,een vies gezicht zetten; — iem. een vuil bakkes geven, een grooten mond tegen hem opzetten; — iem. op zijn bakkes geven (komen), in het gezicht slaan; — houd je bakkes, wees stil, spreek niet tegen; vgl. apenbakkes.