Afweten (alleen voorkomende in de onbepaalde wijs), het laten afweten, (ook het iem. laten afweten), aan iem. laten weten, dat iets niet doorgaat, dat men niet komen kan of hem niet kan wachten ik wachtte hem vanmiddag ten eten, maar zoo even heeft hij het mij laten afweten; ik moest vanavond les hebben bij mijnheer A., maar hij heeft het laten afweten;
— (fig. scherts.) sterven, overlijden: er moet wel meer dan drie kwarteeuw verloopen zijn, sedert die het heeft laten afweten; hij is in 1799 overleden. (Men schrijve van iets (niet) af weien los van elkander).