Afvriezen (vroor af, heeft en is afgevroren), (ook gew.: vroos af en afgevrozen), door de werking van de vorst losgaan en afvallen de kalk is van den muur afgevroren;
— (van deelen van levende organismen als b. v. ledematen van een dierlijk lichaam of de deelen daarvan; bladeren, bloesems, takken enz. van boomen) door de werking van de vorst versterven en tengevolge daarvan door de nog levende aangrenzende weefsels afgestooten worden, doodvriezen al de bloesems van den appelboom zijn van nacht afgevroren; de aardappelen zijn tot den grond toe afgevroren;
— het vriest wat (vrij wat, heel wat enz.) af, het vriest lang en sterk, er is veel vorst. AFVRIEZING, v.