Gepubliceerd op 31-08-2018

AFVAARDIGEN

betekenis & definitie

Afvaardigen (vaardigde af, heeft afgevaardigd), iem. als afgezant of bode naar een machthebbend persoon of regeerend lichaam zenden om een bepaalden last te volbrengen: men vaardigde een gezantschap naar Engeland af met de voordeeligste aanbiedingen;

— iem. afzenden en machtigen om met of zonder bepaalden lastbrief eene vereeniging, een gewest of eene stad, een kiesdistrict of een deel des volks te vertegenwoordigen in eene vergadering waarin de gemeenschappelijke belangen der vereeniging of de openbare aangelegenheden van staat of gewest worden behandeld: hij was voor het departement Leiden naar de Algemeene Vergadering der Maatschappij afgevaardigd; de meeste districten hebben tegenstanders van de tariefwet naar de Tweede Kamer afgevaardigd;
— om een bepaalden last, eene boodschap of mededeeling over te brengen, deftig voor: iem. ergens heen zenden;
— (w. g.) (vloten en schepen, en de opvarende zeelieden) als machthebbend persoon ergens heen zenden om een bepaalden last te volbrengen: zij wisten Brazilië te winnen en te behouden, in weerwil van eene machtige vloot die tegen hen afgevaardigd werd;
— (brieven en drukwerken) door een regeeringspersoon of lichaam aan een persoon of aan een lichaam richten en toezenden om hun een bepaalden last of eene mededeeling te doen toekomen: Prins Maurits vaardigde een brief aan al de steden van Holland af om ze van een verdrag met den vijand af te schrikken; ook: (w. g.) een brief of een gedrukt stuk aan iem. richten en toezenden: hij verwijderde zich om een briefje af te vaardigen. (Iem. met bitse of scherpe taal afvaardigen, voor afschepen, is een germanisme).