Werkwoorden vervoegen
afvaardigen
Tegenwoordige tijd afvaardigen
Ik vaardig af
Jij vaardigt af
vaardig jij af?
U vaardigt af
Hij/Zij/Het vaardigt af
Wij vaardigen af
Jullie vaardigen af
Zij vaardigen af
Verleden tijd van afvaardigen
Ik vaardigde af
Jij/U vaardigde af
Hij/Zij/Het vaardigde af
Wij vaardigden af
Jullie vaardigden af
Zij vaardigden af
Voltooid deelwoord van afvaardigen
afgevaardigd
Tegenwoordig deelwoord van afvaardigen
afvaardigend