Gepubliceerd op 01-09-2018

Bode

betekenis & definitie

BODE, m. en v. (-n), iem. die eene tijding of een bevel overbrengt, afgezant, boodschapper;

— de bode der goden. Hermes;
— de beste bode is de man zelf, er gaat niets boven wat men zelf doet;
— de hinkende bode komt achteraan, als waarschuwing gezegd tegen voorbarige blijdschap over een welkom bericht;
— hij is een goede bode om den dood te halen, gebezigd van iem. die draalt in ’t verrichten eener boodschap;
— de boden der lente, de eerste trekvogels, de eerste bloemen die hare komst aankondigen;
— iem. wiens beroep het is boodschappen, berichten, pakjes enz. over te brengen de bode op Delft, naar Delft; looper;
— brievenbesteller, postbode: de bode op Giethoorn;
— iem. die vanwege het gerecht of een besturend lichaam brieven en boodschappen overbrengt: de boden van een Ministerie, van den Hoogen Raad, van het Stadhuis;
— ook de bode van een ziekenfonds, van een begrafenisfonds, die de contributie int en nieuwe leden aanwerft;
— manlijke of vrouwelijke huisbediende boden (booien) houden, in dienst hebben; zij kunnen goed boden houden, die lang in dienst behouden;
— naam :van sommige nieuwsbladen, enz.;
— booi is baas, iedereen speelt den meester; vgl. geluks-, hemel-, Jobs-, ongeluks-, ren-, voorbode.